Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5760

Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers09/413 en 09/1240
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bouwplan voorziet in realisering van nieuw onderdeel van gebouw waardoor toegestane bebouwingspercentage wordt overschreden. Strijd met planvoorschrift. Ander planvoorschrift onverbindend omdat het een nader afwegingsmoment voor burgemeester en wethouders bij het verlenen van bouwvergunningen bevat


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Reg.nrs.: 09/413 en 09/1240 Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen: [eisers] te Lochem, verzoekers/eisers, hierna: eisers, en het college van burgemeester en wethouders van Lochem verweerder, [derde partij] derde-partij. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 mei 2008 heeft verweerder de derde-partij een reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten/veranderen van de woning op [het perceel A te plaats]. Bij besluit van 10 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met overneming van het advies van de Commissie Bezwaarschriften. Bij brief van 23 maart 2009 heeft mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, namens eisers beroep ingesteld. De gronden zijn aangevoerd bij brief van 22 april 2009. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 3 augustus 2009 is namens eisers verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 augustus 2009, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. R. van Eck, kantoorgenoot van mr. Van Zwieten de Blom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Sportel. Voorts is de derde-partij verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. M.C.H. van de Ven, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand. 2. Overwegingen 2.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. 2.2. Het bouwplan voorziet in het veranderen/vergroten van een vrijstaande woning. Het vergroten betreft het aanbrengen van een tweede woonlaag op de aanbouw (van één laag) aan de achterzijde van de woning. Het veranderen betreft – onder meer – veranderingen van de aanbouw op de begane grond, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde. Het gaat hierbij onder meer om het slopen en deels vervangen van alle binnenmuren, het veranderen van de achtergevel (nieuwe raamindeling) en het geheel vervangen van een zijgevel door een nieuwe zijgevel (met nieuwe indeling van ramen en deuren). Een en ander blijkt uit de bouwtekening, mede bezien in het licht van de overgelegde foto’s van de reeds uitgevoerde sloopwerkzaamheden, waarbij alleen de achtermuur en één zijmuur zijn blijven staan. 2.3. In geschil is in de eerste plaats of het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Albert Hahnweg e.o. 1995’ (hierna: bestemmingsplan). Volgens verweerder en de derde-partij is dit het geval. Volgens eisers is er strijdigheid met de hierna onder 2.4 weergegeven bebouwingsvoorschriften. 2.4. Blijkens de plankaart is het in geding zijnde perceel bestemd voor woondoeleinden met een bebouwingspercentage van 40%. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mag het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage op bij eenzelfde woning behorende gronden niet door gebouwen worden overschreden. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder e, dienen bebouwingsuitbreidingen en nieuwbouw zodanig te zijn gesitueerd dat ten gevolge daarvan geen onevenredig negatieve gevolgen voor nabij gelegen percelen of de openbare ruimte zullen optreden. 2.5. Niet in geschil is dat op het perceel met de bestaande bebouwing (woning en aanbouw) een bebouwingspercentage van 55% is gerealiseerd. Nu het bouwplan niet alleen voorziet in realisering van een tweede bouwlaag (eerste verdieping) op de bestaande aanbouw aan de achterzijde van de woning, maar ook in aanzienlijke veranderingen op de begane grond van die aanbouw, met handhaving van de oppervlakte daarvan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan is strijd is met het bepaalde in artikel 3, derde lid, onder b, van de planvoorschriften. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan voorziet in bebouwing die in zodanige mate nieuw is, dat sprake is van realisering van een nieuw onderdeel van een gebouw waarmee het toegestane bebouwingspercentage van 40% wordt overschreden. Hierbij is van belang dat wat van de bestaande aanbouw is overgebleven (de achtermuur en één zijmuur) niet meer als een gebouw of een onderdeel daarvan is aan te merken. 2.6. Voor wat betreft het andere onder 2.4 weergegeven bebouwingsvoorschrift hebben eisers aangevoerd dat het bouwplan voorziet in een volumineuze uitbreiding van de woning, welke voor hen als bewoners van het aangrenzende [perceel B] onevenredig negatieve gevolgen heeft. 2.7. De voorzieningenrechter overweegt dat het in het onderhavige voorschrift opgenomen vereiste dat de situering van bebouwingsuitbreidingen en nieuwbouw “geen onevenredig negatieve gevolgen” voor nabijgelegen percelen of de openbare ruimte mag hebben, impliceert dat het voorschrift een nader afwegingsmoment bevat voor burgemeester en wethouders bij het verlenen van bouwvergunningen. De Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt – behoudens voor zover uitdrukkelijk toepassing wordt gegeven aan artikel 11 of artikel 15 van die wet, waarin mogelijkheden worden geboden tot uitwerking, wijziging, het verlenen van vrijstelling dan wel het stellen van nadere eisen – daartoe geen mogelijkheid. Nu in dit geval van de laatstgenoemde mogelijkheden geen gebruik is gemaakt, is artikel 3, derde lid, onder e, van de planvoorschriften in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en derhalve onverbindend. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; zie onder meer de uitspraken van 31 juli 2002, LJN: AE5943, 23 mei 2004, LJN: AP3360, en 13 oktober 2004, LJN: AR3792. De onderhavige beroepsgrond van eisers stuit hierop af. 2.8. Voorts is de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand in geschil. In dit verband hebben eisers gewezen op gebreken in het welstandsadvies dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. 2.9. Aanvankelijk was een (positief) stempeladvies uitgebracht. In de bezwaarfase is een nieuw (positief) advies uitgebracht, dat is voorzien van een motivering. Deze luidt als volgt: “De aanvraag betreft het vergroten van een woning aan [perceel A te plaats]. Het bouwplan wordt getoetst aan de welstandsnota van de gemeente Lochem, zoals die door de raad is vastgesteld. Op dit plan zijn de gebiedsgerichte criteria voor gesloten blokken (W1) in de kern Lochem en de sneltoetscriteria voor aan- en uitbouwen van toepassing. Hierin staat onder andere aangegeven dat de vormgeving en het kleur- en materiaalgebruik van een aanbouw dienen aan te sluiten op het hoofdgebouw. Contouren van de oorspronkelijke woning dienen na uitbreiding duidelijk zichtbaar te blijven. Daarnaast moet, in geval van een kap, de kaphelling van de aanbouw worden afgestemd op die van de hoofdwoning. In dit deelgebied wordt welstandsniveau 3 gehanteerd. Voorliggend bouwplan toont de plaatsing van een kap op een bestaande, plat afgedekte aanbouw aan de achterzijde van de woning. Na uitbreiding zijn de oorspronkelijke contouren van de hoofdwoning nog duidelijk herkenbaar. De kap is qua vormgeving, afmetingen en hellingshoek afgestemd op de hoofdwoning, conform het gestelde in de welstandsnota. Dit geldt tevens voor het kleur- en materiaalgebruik.” De in de eerste alinea vermelde criteria zijn overgenomen uit de sneltoetscriteria voor aan- en uitbouwen, zoals vermeld op blz. 239 van de welstandsnota van de gemeente Lochem. De toetsing van het bouwplan in de tweede alinea betreft een toetsing aan die sneltoetscriteria. 2.10. Hoofdstuk 7 (“Sneltoetscriteria”) van de welstandsnota begint met de mededeling: “In dit hoofdstuk worden de welstandscriteria criteria gegeven voor de sneltoets van lichte bouwaanvragen” (blz. 235). Op blz. 7 van de nota staat vermeld: “In de gemeente Lochem is ervoor gekozen om de lichtvergunningplichtige bouwwerken ambtelijk te laten toetsen aan de hand van sneltoetscriteria”. Uit deze passages, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de sneltoetscriteria uitsluitend gelden voor bouwwerken waarvoor een lichte bouwvergunning is vereist. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de term “lichte bouwaanvragen” op blz. 235 van de nota ziet op de omvang van een aanvraag en niet op een aanvraag om lichte bouwvergunning. In dit geval is een reguliere bouwvergunning aangevraagd en verleend, en ook vereist. In het welstandsadvies is dus ten onrechte getoetst aan sneltoetscriteria. Daarbij komt nog dat in het advies niet op een inzichtelijke wijze is gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de gebiedsgerichte criteria (W1), zoals vermeld op blz. 207 van de nota. Voorts wordt een aan- en uitbouw op blz. 239 van de welstandsnota omschreven als: “een grondgebonden bouwwerk in één bouwlaag aan een gevel van een woning of woongebouw”. Het onderhavige bouwplan voorziet (onder meer) in de realisering van een complete tweede bouwlaag op een aanbouw. Anders dan vermeld in het welstandsadvies gaat het niet slechts om de plaatsing van een kap op een bestaande, plat afgedekte aanbouw. Het bouwwerk waarin het bouwplan voorziet, kan dan ook niet worden aangemerkt als een aan- of uitbouw als bedoeld in hoofdstuk 7 van de welstandsnota. Een en ander leidt tot het oordeel dat het welstandsadvies zodanige gebreken bevat, dat verweerder dit niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. 2.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat hiervoor onder 2.5 en 2.10 is overwogen. 2.12. Vooralsnog zijn er geen aanknopingspunten om thans aan te nemen dat de onder 2.5 geconstateerde strijd met het bestemmingsplan bij de nieuwe besluitvorming kan worden weggenomen. Gelet hierop en met inachtneming van de betrokken belangen is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, te weten schorsing van het primaire besluit tot verlening van bouwvergunning. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de door de sloopwerkzaamheden ontstane situatie voor rekening en risico van de derde-partij dient te blijven, nu hij is gaan slopen vóórdat de bouwvergunning onherroepelijk is geworden. Overigens kan het de derde-partij worden toegestaan om een noodvoorziening aan te brengen ter afsluiting van de open toegang die aan de achterzijde van de woning is ontstaan. 2.13. Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eisers. Ter zake van verleende rechtsbijstand wordt in de hoofdzaak 1 punt toegekend (indiening beroepschrift). Inzake het verzoek worden 2 punten toegekend (indiening verzoekschrift en bijwonen zitting). 2.14. Ter voorlichting van partijen wordt nog het volgende opgemerkt. In overweging 2.7 is een beroepsgrond van eisers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Eisers hebben hier dus ongelijk gekregen. Als zij willen voorkomen dat de uitspraak op dit punt komt vast te staan, moeten zij tegen deze overweging van de uitspraak hoger beroep instellen. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van de hoofdzaak: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; - gelast verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 150,- te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 322,-. Ten aanzien van het verzoek: - schorst het primaire besluit van 16 mei 2008 (verlening bouwvergunning) tot vier weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar; - gelast verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 150,- te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 644,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Duyvendijk. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.